Antonió Gaudí i Cornet werd geboren op 25 juni 1852 in Reus, Catalonië. Hij was de zoon van een kopersmid, dus niet erg rijk, bovendien werd hij al op jonge leeftijd geplaagd door reuma, daardoor kon hij vaak niet meespelen met de andere kinderen. Hij was aan huis gekluisterd en liet zijn blik rond gaan binnenshuis en buitenshuis. Toen hij 17 was, ging hij naar Barcelona om architectuur te studeren. Tijdens zijn studie werkte hij bij een aantal architecten in de stad om wat geld te verdienen. Hij schijnt niet een bijzonder goede student te zijn geweest, maar het was voldoende voor een diploma van de wezenlijke architectuur. Als eindexamenopdracht tekende hij een portaal voor een kerkhof, en ‘voor de sfeer’ tekende hij er ook een lijkwagen bij, die ook nog eens een stuk zorgvuldiger was uitgevallen dan de rest van de bouwtekening. Voor dit examen kreeg hij wel een ‘uitstekend’ maar de directeur van de school wist niet of hij iemand had laten slagen die ofwel gek was, of een genie.
Gaudí begon zijn carrière niet als revolutionair en haalde zijn ideeën gewoon uit boeken, maar ging op een gegeven moment toch zijn eigen weg. De Neogotiek kwam op en hij begon zich te interesseren voor nieuwe sociale ideeën en theorieën, maar bleef zich ook verbonden voelen met het volk. Door zijn gedurfde ontwerpen kreeg hij vrijwel geen opdrachten van de overheid, maar hoewel hij dus officieel weinig erkenning kreeg, had hij genoeg erkenning en over begunstigers niet te klagen, als hij een bouwwerk nauwelijks af had, had hij al meer opdrachten dan dat hij aankon.
Na de ‘Gotische periode’ richtte Gaudí zich op zijn eigen stijl, je kunt hier nog enkele Jugendstil elementen in terugvinden, maar hij verwijderde zich steeds verder van alle imitatie. Hij heeft inmiddels naam gemaakt in de architectuur van kerken en hij heeft ook al wat woonhuizen op zijn naam staan. Güell, zijn goede vriend en begunstiger (hij heeft meerdere projecten gedaan voor Eusebi Güell) had grootse ideeën voor een grote tuin die in harmonie moest staan met de rest van het landschap. Met het ontwerp van Park Güell heeft hij alle grenzen van de tot dan toe bestaande architectuur open gegooid. Hij legt zich toe op organische bouw, alles in harmonie met de natuur, dit is ook goed te zien aan Casa Batlló en Casa Milà.
Vanaf 1914 werkte Gaudí alleen nog maar aan de Sagrada Familia en op een gegeven moment woonde hij er ook, elke andere opdracht die hij kreeg, wees hij af. Het ontwerp van de kerk veranderde dagelijks, omdat hij zoals gewoonlijk niet achter de tekentafel zat, maar constant met de arbeiders praatte en overlegde.
Tijdens zijn wandeling naar de kerk van St. Philip Neri op 7 juni 1926, kwam Gaudí onder de tram en werd een stuk meegesleept. Niemand herkende hem en taxichauffeurs wilden hem niet in de taxi naar het ziekenhuis brengen. Voorbijgangers namen de zorg voor de zwaargewonde Gaudí op zich. Toen ze er in het ziekenhuis achter kwamen wie hij was, wilde ze hem op een eersteklas kamer leggen, maar hij hield vol dat zijn plaats hier bij de armen was. Uiteindelijk is hij overleden op 10 juni. Toen hij 2 dagen later begraven werd in de Crypte van de Sagrada Familia (de Paus had toestemming gegeven) was de rouwstoet een kilometer lang en waren alle hoogwaardigheidsbekleders aanwezig, ook uit de streek waar hij vandaan kwam. Duizenden anderen hadden zich langs de route van het Hospital de Santa Cruz naar de Sagrada Familia verzameld om de laatste eer te bewijzen aan deze volksheld!
Bron
Antoní Gaudí: al zijn bouwwerken – Rainer ZerbstUitgeverij Taschen. ISBN 3-8228-2186-1