Duits (Deutsch) is de officiële en belangrijkste taal in Duitsland, Oostenrijk en Liechtenstein. Het is ook een officiële taal in Zwitserland, België en Luxemburg en wordt verder nog gesproken als minderheidstaal in Namibië. Bovendien wordt Duits gesproken in de Franse regio’s Elzas en Lotharingen, in de Noord-Italiaanse provincie Zuid-Tirol, en in Zuid-Denemarken. Standaard-Duits (Hoogduits) wordt door velen als tweede taal gesproken in veel landen in Oost- en Centraal-Europa.
Een klein aantal mensen die Duits als moedertaal hebben vind je in Polen, de Tsjechië, Slowakije, Hongarije en Roemenië. Dit komt door het vroegere Oostenrijkse keizerrijk, het grensgebied van Duitsland en de ingrijpende veranderingen die ingevoerd in Europa na de Eerste Wereldoorlog. Bovendien zijn kleine geïsoleerde gemeenschappen te vinden in Rusland, de Centraal-Aziatische republieken, Australië en in Noord- en Zuid-Amerika.
Uitspraak
klinkers
De a klinkt als ‘a’ in “brand”. In Oostenrijk klinkt het meer als ‘o’ in “wol”.
De ä (Umlaut, ‘ae’) klinkt als ‘e’ in “pet”.
De ö (Umlaut, ‘oe’) klinkt als ‘eu’ in “deur”.
De u klinkt als ‘oe’ in “zoet”.
De ü >(Umlaut, ‘ue’) klinkt als ‘aai’ in “draai”.
De y klinkt hetzelfde als ‘ü’, maar wordt ook uitgesproken als “j” in woorden van vreemde origine (“Yacht”).
Een klinker wordt kort uitgesproken indien gevolgd door een medeklinker. Een klinker wordt ook verlengd indien gevolgd door een ‘h’ (bijvoorbeeld hahn). De i wordt verlengd indien gevolgd door e of eh (tier).
Medeklinkers
Medeklinkers worden sterk uitgesproken.
Basiswoorden
- Goeiedag
- Guten Tag. (GOE-ten taak, formeel), Hallo (informeel)
- Hoe gaat het?
- Wie geht’s? (vie geets?)
- Goed, dank u.
- Gut, danke. (goet, DAN-kuh)
- Hoe heet je? (formeel)
- Wie heißen Sie? (wie HAAI-sun zie?)
- Mijn naam is …
- Ich heiße … (ieg HAAI-suh)
- Aangename kennismaking (formeel)
- Nett, Sie kennen zu lernen. (net zie KEN-un tsoe LER-nun)
- Alstublieft
- Bitte (BIE-tuh)
- Dankuwel
- Danke schön (DAN-kuh sheun)
- Bedankt
- Danke (DAN-kuh)
- Alstublieft
- Bitte schön! (BIE-tuh sheun)
- Ja
- Ja (ja)
- Nee
- Nein (naain)
- Excuseer
- Entschuldigung. (ent-SHOEL-die-goeng)
- Tot ziens
- Auf Wiedersehen (auf VIE-dur-zeen)
- Ik spreek geen Duits
- Ich spreche kein Deutsch (iesh shpregguh kaain dojtsh)
- Spreekt u Nederlands? (formeel)
- Sprechen Sie Niederländisch? (shpreggun zie NIE-dur-len-diesj?)
- Spreekt hier iemand Nederlands?
- Gibt es hier jemanden, der Niederländisch spricht? (giept es hier jee-MAN-dun der NIE-dur-len-diesj shprigt?)
- Help!
- Hilfe! (HIEL-fuh!)
- Goeiemorgen
- Guten Morgen (GOE-ten MOR-gun)
- Goeienavond
- Guten Abend (GOE-ten A-bunt)
- Goeienacht
- Schönen Abend noch (sheu-nen A-bunt nog)
- Slaapwel
- Gute Nacht (GOE-tuh nakt)
- Ik begrijp het niet
- Ich verstehe das nicht (iesh fur-SHTEE-juh das niegt)
- Waar is de WC?
- Wo ist die Toilette, bitte? (vo iest die twa-LET-uh, BIE-tuh?)
- Graag gedaan
- Gerne (GER-nuh)
Borden
- Open
- Offen, Geöffnet
- Gesloten
- Geschlossen
- ingang
- Eingang
- uitgang
- Ausgang
- duwen
- Drücken
- trekken
- Ziehen
- Wc
- WC, Toilette(n)
- Heren, mannen
- Herren, Männer
- Dames, vrouwen
- Damen, Frauen
- Verboden
- Verboten
Cijfers
- 0
- null (noll)
- 1
- eins (aainss)
- 2
- zwei (tsvaai)
- 3
- drei (draai)
- 4
- vier (fier)
- 5
- fünf (fuunf)
- 6
- sechs (zekhs)
- 7
- sieben (ZIE-ben)
- 8
- acht (ahkht)
- 9
- neun (noyn)
- 10
- zehn (tseen)
- 11
- elf (elf)
- 12
- zwölf (tsvoolf)
- 13
- dreizehn (DREI-tseen)
- 14
- vierzehn (FIER-tseen)
- 15
- fünfzehn (FUUNF-tseen)
- 16
- sechzehn (ZEKH-tseen)
- 17
- siebzehn (ZIEP-tseen)
- 18
- achtzehn (ACHT-tseen)
- 19
- neunzehn (NOYN-tseen)
- 20
- zwanzig (TSVAN-tsiek)
- 21
- einundzwanzig (AAI-noen-tsvan-tsiek)
- 22
- zweiundzwanzig (TSVAAI-oen-tsvan-tsiek)
- 23
- dreiundzwanzig (DRAAI-oen-tsvan-tsiek)
- 30
- dreißig (DREI-siek)
- 40
- vierzig (FIER-tsiek)
- 50
- fünfzig (FUUNF-tsiek)
- 60
- sechzig (ZEK-tsiek)
- 70
- siebzig (ZIEP-tsiek)
- 80
- achtzig (AK-tsiek)
- 90
- neunzig (NOYN-tsiek)
- 100
- (ein)hundert ([aain]-HOEN-durt)
- 200
- zweihundert (TSVAAI-hoen-durt)
- 300
- dreihundert (DRAAI-hoen-durt)
- 1000
- (ein)tausend ([aain]-TOUW-zunt)
- 2000
- zweitausend (TSVAAI-touw-zunt)
- 1.000.000
- eine Million (aai-nuh miel-JOON)
- 1.000.000.000
- eine Milliarde (aai-nuh miel-JAR-duh)
- 1.000.000.000.000
- eine Billion (aai-nuh biel-JOON)
- half
- halb (halp)
- de helft
- die Hälfte (die HELF-tuh)
- minder
- weniger (VEE-nie-gur)
- meer
- mehr (meer)
- 1e
- erster (er-stur)
- 2e
- zweiter (tsvei-tur)
- 3e
- dritter (dri-tur)
- 4e
- vierter (fier-tur)
- 5e
- fünfter (fuunf-tur)
- 20e
- zwanzigster (TSVAHN-tsikhs-tur)
- 100e
- (ein)hundertster ([ein]-HUN-dert-stur)
- 101e
- (ein)hunderterster ([ein]-HUN-dert-er-stur)
Tijd
- nu
- jetzt (yetst)
- later
- später (SHPEET-er)
- voor
- vor (for)
- ochtend
- Morgen (MOR-gen)
- ’s ochtends
- morgens (MOR-genss)
- morgenochtend
- morgen früh (MOR-gen FRUU)
- namiddag
- Nachmittag (NAHKH-mit-tahk)
- ’s namiddag
- nachmittags (NAHKH-mit-tahks)
- avond
- Abend (AH-bent)
- ’s avonds
- abends (AH-bents)
- nacht
- Nacht (nahkht)
- ’s nachts
- nachts (nahkhts)
- Eén uur
- ein Uhr (EIN oor)
- Twee uur
- zwei Uhr (TSVEI oor)
- Twaalf uur (middag)
- zwölf Uhr (Mittag) (TSVOOLF oor (MIT-tahk))
- Eén uur in de namiddag
- dreizehn Uhr (DREI-tseen oor)
- Twee uur in de namiddag
- vierzehn Uhr (FIER-tseen oor)
- Middernacht
- Mitternacht (MIT-er-nahkht)
- … minu(u)te(n)
- … Minute(n) (mih-NOE-tuh)
- … u(u)r(en)
- … Stunde(n) (SHTOEN-duh SHTOON-den)
- … dag(en)
- … Tag(e) (TAHK [TAH-guh])
- … we(e)k(en)
- … Woche(n) (VOKH-uh [VOKH-en])
- … maand(en)
- … Monat(e) (MOH-naht [moh-NAH-tuh])
- … ja(a)r(en)
- … Jahr(e) (YAHR[-uh])
- in …
- Im Jahr … (im YAHR …)
- vandaag
- heute (HOY-tuh)
- eergisteren
- vorgestern (for-GESS-tern)
- gisteren
- gestern (GESS-tern)
- morgen
- morgen (MOR-gen)
- overmorgen
- übermorgen (uuber-MOR-gen)
- deze week
- diese Woche (DIE-zuh VOH-khuh)
- vorige week
- letzte Woche (LETS-tuh VOH-khuh)
- volgende week
- nächste Woche (NEX-tuh VOH-khuh)
- maandag
- Montag (MOON-taak)
- dinsdag
- Dienstag (DIENS-taak)
- woensdag
- Mittwoch (MIET-vokh)
- donderdag
- Donnerstag (DON-ers-taak)
- vrijdag
- Freitag (FRAAI-taak)
- zaterdag
- Samstag (ZAMS-taak)
- zondag
- Sonntag (ZON-taak)
- januari
- Januar (YAH-noe-ahr)
- februari
- Februar (FEE-broe-ahr)
- maart
- März (mehrts)
- april
- April (ah-PRILL)
- mei
- Mai (meej)
- juni
- Juni (YOO-nie)
- juli
- Juli (YOO-lie)
- augustus
- August (ow-GOOST)
- september
- September (zep-TEM-ber)
- oktober
- Oktober (ok-TOH-ber)
- november
- November (noh-VEM-ber)
- december
- Dezember (dee-TSEM-ber)
Kleur
- zwart
- schwarz (shvahrts)
- wit
- weiß (veis)
- grijs
- grau (grau)
- rood
- rot (roht)
- blauw
- blau (blau)
- geel
- gelb (gelp)
- groen
- grün (gruun)
- oranje
- orange (oh-RAHNGSH)
- paars
- purpurrot (PURR-purr-rhot), lila (LIE-lah)
- roze
- rosa (ROH-zah)
- bruin
- braun (brauwn)
- zilver
- silber (zsil-bur)
- goud
- gold (gold)
- licht –
- hell- zoals in hellblau
- donker –
- dunkel- (dune-kel) zoals in dunkelblau
Uit eten
- Een tafel voor één/twee personen, alstublieft.
- Ein Tisch für eine Person/zwei Personen, bitte. (eighn TISH fuur EIGHN-uh per-ZOHN/TSVEIGH per-ZOHN-nen, BIT-tuh)
- Mag ik de menukaart even zien?
- Ich hätte gerne die Speisekarte. (ikh HET-tuh GER-nuh die SHPEIGH-zuh-kahr-tuh)
- Is er een specialiteit van het huis?
- Gibt es eine Spezialität des Hauses? (gipt ess eigh-nuh shpeh-tsjah-lie-TAAJT dess HOUW-zess?)
- Is er een streekgerecht?
- Gibt es eine Spezialität aus dieser Gegend? (gipt ess eigh-nuh shpeh-tsjah-lie-TAAJT owss DIE-zer GEE-gent?)
- Ik ben vegetariër.
- Ich bin Vegetarier. (ikh bin vee-geej-TAH-rie-er)
- Ik eet geen varkensvlees.
- Ich esse kein Schweinefleisch. (ikh ESS-uh keign SHVEIGN-uh-fleighsh)
- Ik eet alleen koosjer.
- Ich esse nur koscher. (ikh ESS-uh noer KOH-sher)
- à la carte
- a la carte (ah lah KAHRT)
- ontbijt
- Frühstück (FRUU-shtuuk)
- lunch
- Mittagessen (mit-TAHK-ess-en)
- koffie
- Kaffee (kah-FEEJ)
- diner
- Abendessen oder Abendbrot (AH-bent-ess-en of AH-bent-broht)
- Ik wil graag …
- Ich möchte … (ikh MERKH-tuh)
- kip
- Huhn (hoen)
- rundsvlees
- Rindfleisch (RINT-fleighsh)
- vis
- Fisch (fish)
- ham
- Schinken (SHINK-en)
- worst
- Wurst (voerst)
- kaas
- Käse (KEE-zuh)
- eieren
- Eier (EIGH-er)
- salade
- Salat (zah-LAHT)
- (verse) groenten
- (frisches) Gemüse ([FRISH-ess] guh-MOE-zuh)
- (vers) fruit
- (frisches) Obst ([FRISH-ess] OWPST)
- brood
- Brot (broht)
- toast
- Toast (tohst)
- noedels
- Nudeln (NOE-deln)
- rijst
- Reis (reighss)
- bonen
- Bohnen (BOH-nen)
- Mag ik een glas …?
- Könnte ich ein Glas … haben? (KUN-tuh ikh eighn glahss … HAH-ben?)
- Mag ik een kopje …?
- Könnte ich eine Tasse … haben? (KUN-tuh ikh EIGH-nuh TAH-suh … HAH-ben?)
- Mag ik een fles …?
- Könnte ich eine Flasche … haben? (KUN-tuh ikh EIGH-nuh FLAH-shuh … HAH-ben?)
- koffie
- Kaffee (kah-FEE)
- thee
- Tee (tee)
- sap
- Saft (zahft)
- water
- Mineralwasser of Sprudel(-wasser) (mie-ne-RAHL-wah-ser of SHPROE-del-[wah-ser])
- bier
- Bier (biehr)
- rode/witte wijn
- Rot-/Weiß-wein (ROHT-/VEIGHSS-veighn)
- Mag ik wat …?
- Kann ich etwas … haben? (kahn ikh ET-vahss … HAH-ben?)
- zout
- Salz (zahlts)
- peper
- Pfeffer (PFEF-er)
- boter
- Butter (BOE-ter)
- Ober!
- Entschuldigung! (ent-SHOEL-dih-goeng)
- Ik ben klaar.
- Ich bin fertig. (ikh bin FER-tikh)
- Het was heerlijk.
- Es war hervorragend. (ess vahr her-FOR-rah-gent)
- De rekening, alstublieft.
- Zahlen, bitte. (TSAH-len, BIT-tuh)
Uitgaan
- Serveert u alcohol?
- Haben Sie alkoholische Getränke? (HAH-ben zie ahl-koh-HOHL-ish-uh guh-TRENG-kuh?)
- Een biertje/twee biertjes, alstublieft.
- Ein Bier/zwei Bier, bitte. (eighn bier/tsveigh bier, BIT-tuh)
- Een glas rode/witte wijn, alstublieft.
- Ein Glas Rot-/Weißwein, bitte. (eighn glahss ROHT-/VEIGHSS-veign, BIT-tuh)
- Een halve liter, alstublieft
- Eine Halbe, bitte. (EIGH-nuh HAHL-buh, BIT-tuh)
- Een fles, alstublieft.
- Eine Flasche, bitte. (EIGH-nuh FLAH-shuh, BIT-tuh)
- whisky
- Whiskey (VIS-kie)
- vodka
- Wodka (VOT-kah)
- rum
- Rum (ROEM)
- water
- Mineralwasser (Mie-ne-RAWL-vas-ser)
- sinaasappelsap
- Orangensaft (oh-RAHN-gehn-zahft)
- cola
- Cola (KOH-lah)
- Nog eentje, alstublieft.
- Noch einen(m)/eine(f)/eins(n), bitte. (nokh EIGH-nen/EIGH-nuh/EIGHNS, BIT-tuh)
- Nog een rondje, alstublieft.
- Noch eine Runde, bitte. (nokh EIGH-nuh ROEN-duh, BIT-tuh)
- Wanneer sluit u?
- Wann schließen Sie? (vahn SHLIE-sen zie?)
Winkelen
- Hebt u dit in mijn maat?
- Haben Sie das in meiner Größe? (HAH-ben zie dahs in MEIGH-ner GROO-suh?)
- Hoeveel kost dat?
- Was kostet das? (vahss KOSS-tet dahss?)
- Dat is te duur.
- Das ist zu teuer. (dahss ist tsoe TAU-er)
- Wilt u het voor … verkopen?
- Würden Sie es für … verkaufen? (VUUR-den zie as foer … ver-COW-fan?)
- duur
- teuer (TAU-er)
- goedkoop
- billig / günstig (BILL-ikh/GUUN-stikh)
- Dat kan ik mij niet veroorloven.
- Ich kann es mir nicht leisten. (ikh kahn ess mier nikth LEIGH-sten)
- Ik wil het niet.
- Ich will es nicht. (ikh vill ess nikht)
- Ik weet dat het de normale prijs niet is.
- Ich weiß, dass das nicht der normale Preis ist. (ikh veighss, dahss dahss nikht der nor-MAH-luh PREIGHSS ist)
- U bedriegt me.
- Sie wollen mich abzocken. (zie VOLL-en mikh AHP-tsock-en)
- Ik ben niet geinteresseerd.
- Ich habe kein Interesse. (ikh hah-buh keighn in-ter-ES-se)
- OK, ik neem het.
- OK, ich nehme es. (oh-keej, ikh NEE-muh ess)
- Krijg ik een tasje?
- Kann ich eine Tüte haben? (kahn ikh EIGH-nuh TOE-tuh HAH-ben?)
- Ik heb … nodig
- Ich brauche … (ikh BRAUW-khuh…)
- tandpasta
- Zahnpaste (TSAHN-pahs-teh)
- een tandenborstel
- eine Zahnbürste (EIGH-nuh TSAHN-boer-stuh)
- tampons
- Tampons (TAHM-pohns’)
- zeep
- Seife (ZEIGH-fuh)
- shampoo
- Shampoo (SHAHM-poe)
- een scheerapparaat
- einen Rasierer (EIGH-nen rah-ZIER-er)
- scheermesjes
- eine Rasierklinge (EIGH-ne rah-ZIER-kling-uh)
- een paraplu
- einen Regenschirm (EIGH-nen REE-gen-shierm)
- zonnemelk
- Sonnencreme (ZON-nen-kreem)
- een ansichtkaart
- eine Postkarte (EIGH-nuh POST-kahr-tuh)
- postzegels
- Briefmarken (BRIEF-mahr-ken)
- batterijen
- Batterien (baht-uh-RIE-en)
- schrijfpapier
- Schreibpapier (SHREIGHP-pah-pier)
- een pen
- einen Stift (igh-nen SHTIFT)
- Nederlandstalige boeken
- Niederländischsprachige Bücher (NIE-der-lendisj-shprahkh-ig-uh BOEKH-er)
- Nederlandstalige tijdschriften
- Niederländischsprachige Zeitschriften (NIE-der-lendisj-shprahkh-ig-uh TSEIGHT-shrift-en)
- een Nederlandstalige krant
- eine Niederländischsprachige Zeitung (EIGH-nuh NIE-der-lendisj-shprahkh-ig-uh TSEIGH-toeng)
- een Nederlands-Duits woordenboek
- ein Niederländisch-Deutsch-Wörterbuch (eighn NIE-der-lendisj-DAUTSJG woor-ter-boekh)
Onderweg
- Ik wil een auto huren.
- Ich möchte ein Auto mieten. (ikh MUK-tuh aain AUW-toh mie-ten)
- Kan ik het laten verzekeren?
- Kann ich es versichern lassen? (kahn ikh es fer-ZIKH-ern LAH-sen?)
- stop
- stop (SHTOP)
- Eénrichtingsstraat
- Einbahnstraße (AAIN-bahn-shtrah-suh)
- voorrang verlenen
- Vorfahrt gewähren (FOR-fahrt guh-VEER-ren)
- uitrit
- Ausfahrt (AUWS-fahrt)
- parkeerverbod
- Parkverbot (PAHRK-fer-boht)
- snelheidslimiet
- Geschwindigkeitsbeschränkung (guh-SHVIN-die-kaaits-buh-SHRENG-koeng)
- tankstation
- Tankstelle (TAHNK-shtel-luh)
- benzine
- Benzin (ben-TSIEN)
- loodvrije benzine
- Benzin bleifrei (ben-TSIEN blaai-FRAAI)
- diesel
- Diesel (DIE-zel)
- tol
- Maut (MAUWT)